kerst
Hoe maak je taal van een adembenemend ochtendloopje op tweede kerstdag in alle vroegte? In het dorp schijnt hier en daar een lantaarn of een kerstboom. Aan de rand loop je de nacht in. Omhoog zie ik een fonkelende sterrennacht, voor me uit is het licht mistig, ik tel tien bomen vooruit. Midden op de weg lijkt het het veiligst, het heeft gevroren en de randen van het plaveisel zijn nat en glad. Een auto verwacht ik eigenlijk niet rond deze tijd. Bovendien speel ik zelf voor kerstboom met mijn lichtgevende bandjes om de bovenarmen. Het is ijzig, ik trek mijn handen diep terug in de mouwen en ren in een vriendelijk tempo mijn runnetje. Halverwege keer ik om. Door de velden terug vind ik nu te link. Glad en nat. In de verte aan de horizon bespeur ik een schijnsel van licht: ochtendgloren, oranjeroze aan de onderkant, zachtblauw aan de bovenkant. En dat tegen het blauwzwart van de nacht. Zoals ik al zei: adembenemend. Aan de overkant van de straat zie ik iets bekends: Sjoerd, renpakje aan, reflecterende hes er overheen. Hij krijgt mijn zaklantaarn, ik loop door. Hij ook, zijn kant op. Thuis neem ik een banaantje en schrijf ik dit stukje. En Sjoerd komt thuis. IJzige handen. Volgende keer maar handschoenen aan.
Reageren is niet mogelijk