lentewit
Wit was het vanmorgen, ijzig wit. Wit van de rijp op het gras en op de bomen. Ieder takje wit van ijskristal. En mistig, wit van mist.
De zon breekt door, het blauw van de lucht is ijsblauw en geeft zo’n klaarheid aan de dag. Wit en blauw kleuren het licht in de kamer, alles frist op.
De zon warmt de oranje beukenbladeren, de ijskristallen smelten, het dooiwater druipt glinsterend langs de takjes naar beneden. Siergrassen die krom buigen onder de zware last van het witte ijs zwiepen zachtjes in de wind en richten zich beetje bij beetje op, terwijl het water drupt. De witglinsterende randjes langs de bamboe, die meewiegen op dezelfde maat, steken fris af tegen het net zo frisse knisperende groen van de blaadjes.
De vogels hebben het ook door, mezen sodemieteren twee aan twee door het gaas en weer terug, ze donderen en buitelen over en onder mekaar, drukdrukdruk in het vogelhoofd.
Het dooit en het druipt, het lekt uit de bomen. Maar het zompt niet. Het knettert!
Reageren is niet mogelijk