vouwblaadjes
Ik was een knutselkind. Stukjes papier, potjes lijm, kwastjes verf, het was allemaal aan mij besteed. Ooit kreeg ik van Sinterklaas (hoe wist-ie dat?) een overdosis Ecoline: tien kleine vierkante flesjes met zwarte schroefdop in een kartonnen doos met overslagdeksel. ‘Talens’ in onnavolgbare zwier erop geschreven. Tien kleine potjes geconcentreerd geluk, die je kon uitsmeren tot hele grote hoeveelheden. De kleuren waren magisch intens. Het groenste groen, het blauwste blauw, het paarste paars, het roodste rood. Ik wist toen al dat wat er allemaal mee kon, bij lange na niet bereikt zou worden. Met die beperking zat ik aan de keukentafel en kwam niet verder dan kijken naar mijn potjes geluk. Het papier bleef leeg. Niet dat dat erg was, ik genoot. (Ik herinner me ineens dat ik de benen van mijn broer blauw geschilderd heb. Lang niet zo intens van kleur als de bedoeling was.)
Ook vouwblaadjes hoorden bij het Grote Geluk. Als ik ziek was geweest en Nog Net Niet Beter werd mijn grote wens vervuld. Mijn moeder haalde van beneden, uit de winkel, een pakje. Vers, op kleur gesorteerd, scherp gesneden met een papieren wikkel waarop stond wat je er allemaal mee kon. Verpakt in knisperend cellofaan. Zo intens als de ecoline, zo bleek waren de vouwblaadjes: flets roze, bleekgeel, vaalgroen, grijsblauw. Ik maakte mandjes van zestien vierkantjes. Of een patatzakje. Later toen ik groter was werden het mannetjes en vrouwtjes en kikkers en kraanvogels van heftig gekleurd Japans origami-papier.
Soms, als ik ziek geweest ben en nog net niet beter, verlang ik naar zo’n pakje. Vers, met op de wikkel wat er allemaal mee kan.
Reageren is niet mogelijk