ijs

IJs op beukenblaadjes. Het heeft gevroren. De dorre blaadjes van de bruine beuk, die van zichzelf al opgerold, bros en breekbaar zijn als een nieuwjaarsrolletje, worden ineens nog meer crispy. De ijskristallen glanzen in de ochtendzon! Als je ze aanraakt smelten ze voordat ze kraken. Afblijven dus.

De dag straalt ons tegemoet. En o wat is het stil. Het enige wat ik hoor is het knisperen van mijn schoenen op het licht bevroren betonpad; de pootjes van Tammo in het berijpte gras; en af en toe een knal. Waarschijnlijk een schot van jagers, verderop, bij de dijk. Daar hoeven wij niet heen. Tammo rent dan voor, dan achter me. Als hij maar mag rennen. Het achterlijf slingert ongecontroleerd achter de voorpoten aan. Alsof een kleuter zijn speelgoedautootje aan een touw achter zich aan slingert. Van links naar rechts en weer terug. Ach, de 100 meter hoeft hij niet te winnen. En zo verkent hij wel het hele pad, van sloot tot sloot.

IJs op de sloot, dat kent hij nog niet. Beetje eng, vindt de baas ook, zak er maar niet door, dan moet ik je komen redden. En daar heb ik weinig trek in. De handschoenen mogen wel aan, met zo’n vrieswindje erbij.

Bij een dam strooi ik een overdaad aan kaasblokjes op de grond. Daar is geen hondenwilletje tegen bestand. Schrokschrokschrok, en ik heb beet: aan de riem jij. Even doorlopen, dan halen we net de bus terug. De chauffeur praat niet, hij rijdt. Zet ons keurig af voor aan de straat. Nog even dag zeggen, nee, hij zegt inderdaad niks. Het laatste stukje mag Tammo met de neus aan de grond, snuffelen. Dan de oprit op, langs de beukenblaadjes. Ze staan niet meer in de zon, het ijs is eraf. De droom is gesmolten.

Reageren is niet mogelijk